Vakbonden en het sociaal akkoord

door Pouyesh Vafaie.

De Nederlandse vakbonden zijn omgevormd tot niets meer dan een sociale ANWB.

In april is er een sociaal akkoord gesloten tussen werkgevers, werknemers (lees vakbondsbureaucratie) en de overheid. Dit akkoord lijkt vooral het doel te hebben de groeiende onrust en ontevredenheid onder de bevolking te kunnen beheersen. De regering kwam aanvankelijk met een heel pakket aan zware bezuinigingsmaatregelen, voornamelijk in de sociale voorzieningen en publieke diensten. Om toch van een consensus te kunnen spreken is er een overleg geweest tussen de drie spelers in het economische veld en dit leidde tot het sociaal akkoord. Rutte sprak van een ‘historisch akkoord’ en Ton Heerts, de recent tot voorzitter van de FNV gekozen onderhandelaar, presenteerde zichzelf als held van werkend Nederland. Maar in hoeverre is dit een overwinning? Of moeten we juist van afbraak spreken?

Volgens de media is het sociaal akkoord vooral een overwinning voor de vakbond omdat de extra bezuinigingen van 4,5 miljard voorlopig van de baan zijn, waaronder de nullijn voor ambtenaren, zorgwerkers en leraren. De meest vergaande flexconstructies worden aangepakt. De versoepeling van het ontslagrecht wordt pas in 2016 ingevoerd. Maar al snel maakte de regering duidelijk dat als het niet (op miraculeuze wijze) snel goed zal gaan met de economie, alles weer terug op de agenda komt.

De echte winnaar van dit akkoord is niet werkend Nederland, maar de werkgevers en het kabinet

Wanneer je de plannen van de regering naast het sociaal akkoord legt, lijkt het inderdaad op een overwinning. Maar we moeten niet vergeten dat er enkel sprake is van het verzachten van de pijn: de overheid en de werkgevers bepalen een agenda en leveren vervolgens beiden gedeeltelijk in, zodat de illusie gecreëerd wordt dat er sprake is van een sociaal akkoord dat breed gedragen wordt door de maatschappij. Deze keer heeft de FNV echter op een aantal zeer cruciale punten ingeleverd en dit kan in de toekomst grote gevolgen hebben voor werkend Nederland.

Allereerst is Heerts akkoord gegaan met de versoepeling van het ontslagrecht. Hij accepteert hiermee dat het derde jaar WW-recht vanaf 2016 wordt afgebouwd, in ruil voor het aanpakken van flexibilisering. De doorgeslagen flexibilisering van de arbeidsmarkt zou überhaupt aangepakt moeten worden en daarmee heeft Heerts een belangrijke concessie gedaan. Die concessie heeft vooral betrekking op het ontslagrecht, wat het ontslaan van werknemers alleen maar makkelijker zal maken. Maar wat is de aanpak van de flexibilisering nog waard als mensen makkelijker ontslagen kunnen worden en vervolgens tot flexwerk over moeten gaan? Heerts heeft met deze zet datgene geaccepteerd dat altijd ‘onacceptabel’ leek binnen de vakbond: de versoepeling van het ontslagrecht. Hij heeft bovendien de deur opengezet voor verdere afbraak van de rechten van werknemers op de arbeidsmarkt.

Verder accepteerde Heerts de sluiting van sociale werkplaatsen en stemde hij in met de beperking van de pensioenopbouw en de herkeuring van jongeren met een arbeidsbeperking (Wajong ontvangers). Het enige dat we voor dit alles terugkrijgen is een tijdelijke verschuiving van de bezuinigingsplannen. De regering heeft daarover al aangegeven dat mits na de zomer de economie niet ‘voldoende’ is hersteld, alle deuren open zullen staan voor verdere afbraak.

Kortom, de echte winnaar van dit akkoord is niet werkend Nederland, maar de werkgevers en het kabinet. Zij hebben de gemoederen gesust door een aantal maatregelen enkel uit te stellen, waarbij geen enkele garantie bestaat dat dit uitstel ook zal leiden tot afstel. Voor Ton Heerts is het sociaal akkoord een overwinning, al blijft er maar één baan behouden – de zijne.. Voor dit magere resultaat is hij bereid geweest om de werkzekerheid van werkend Nederland af te breken, zij het op wat langere termijn. Het sociaal akkoord is vanuit dit perspectief dus een slimme zet van Rutte. We kunnen de bescheiden tegemoetkomingen naar vakbonden toe zien als kosten die gemaakt moeten worden om het draagvlak en de speelruimte voor de hoofdlijnen van het – nog steeds neoliberale – beleid overeind te houden.

We hebben een strijdbare vakbeweging nodig om ervoor te zorgen dat we in de toekomst niet afhankelijk worden van deze vakbondsbureaucraten, die afbraak bekleden als overwinning. De eerste stappen lijken te worden gezet met de oprichting van het ledenparlement, dat het hoogste beslissingsorgaan moet worden van de nieuwe vakbeweging. Als dit daadwerkelijk op een democratische manier tot stand komt, hebben we geen types als Heerts nodig om voor ons te bepalen hoe een overwinning eruit ziet, maar zal er aan een vakbeweging gebouwd kunnen worden die weer opkomt voor de rechten van werkend Nederland.