George Schramkowski, Voorzitter Landelijk Postdoc Platform
Postdocs zijn gepromoveerde onderzoekers die op tijdelijke contracten worden aangesteld om wetenschappelijk onderzoek te doen. Terwijl de postdoc-functie als opmaat zou moeten dienen voor een vaste instelling als universitair (hoofd)docent of hoogleraar, is een dergelijke doorstroom slechts voor 5 a 10 procent van deze groep weggelegd.
Dat lijkt vreemd. Zijn universiteiten niet juist op zoek naar mensen die de vrijkomende plaatsen van de aanstaande pensioengolf kunnen opvangen? Dat klopt, maar men dient te beseffen dat dit vooral een organisatorisch probleem is. Van intrinsieke zorgen over – laat staan interesse voor – talentvolle onderzoekers die bijzonder waardevol onderzoek doen maar bijvoorbeeld niet in een vergrijsd vakgebied werken, is dus geen sprake. Een schoolvoorbeeld waarbij dit duidelijk is geworden, zijn de eerste twee ronden van de Vernieuwingsimpuls (VIMP). De Minister van OC&W had met de VIMP een welgemeend instrument geintroduceerd waarmee dwarse onderzoekers met creatieve ideeen perspectief (lees: een vaste baan) werd geboden. Gevolg hiervan was dat universiteiten vaak niet selecteerden op de beoogde kwaliteiten van een kandidaat, maar op toekomstige formatieve inpasbaarheid (doorgaans aansluitend op vrijkomende plaatsen wegens pensionering). Veel kandidaten kregen hierom al bij voorbaat te horen dat zij van de procedure zouden worden uitgesloten, ondanks hun uitstekende onerzoeksprestaties. Gelukkig heeft de Minister de rol van de universiteiten bij de VIMP in de nieuwe Veni-Vidi-Vici-opzet inmiddels sterk ingeperkt ten koste van de vaste baangarantie, maar de gang van zaken laat duidelijk zien dat universiteiten feitelijk weinig interesse tonen voor de toekomst van jong wetenschappelijk talent.
Een en ander verklaart ook de nogal contra-intuitieve strekking van diverse plannen die ‘een helder perspectief’ moeten bieden aan jonge wetenschappers, zoals bijvoorbeeld in het rapport “Talent voor toekomst, toekomst voor talent” van van Vucht Tijssen. Daarin wordt namelijk niet gezegd hoe er beleid kan worden gevoerd waarmee postdocs op grond van hun kwaliteiten gemakkelijker kunnen doorstromen naar een vaste baan. Nee, men pleit vooral voor meer instroom bij een gelijk aantal blijvende vaste banen. Als er maar veel mensen als AIO beginnen, dan zijn er tezijnertijd ook veel mensen beschikbaar om een relatief klein aantal vrijkomende vaste posities op te vullen. Ergo: we moeten nu veel mensen de wetenschap inpraten om ze er later weer uit te dumpen wanneer ze niet meer nodig zijn. Respectvolle manier van omgaan met talent, nietwaar?
Ik wil benadrukken dat de ‘vraaggerichte’ benadering van de universiteiten (dwz. uitgaan van het aantal vrijkomende banen) niet alleen onprettig is voor jonge onderzoekers, maar ook ongewenst voor de wetenschap. Zo is er sprake van een hoeveelheid vaste banen, die op geen enkele wijze verband houdt met wetenschapsinhoudelijke afwegingen. Dit aantal is het gevolg van een reeks van bezuinigingen en politieke beslissingen gedurende de laatste twintig jaar. De impliciete veronderstelling dat het geringe aantal vaste banen precies genoeg is om alle excellente onderzoekers te kunnen herbergen en dat de resterende groep (dus) niet van toegevoegde waarde is voor de wetenschap, is dus alleszins aanvechtbaar. Op grond van casuistiek lijkt er op deze manier juist eerder talent te worden verspild, en is er sprake van een systeem dat zondermeer slecht is voor het behoud van talent en de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.
Wetenschappelijke onderzoekers krijgen bij een universiteit dus nagenoeg geen vaste baan, maar dat ligt anders voor de niet-wetenschappelijke functies. De bezuinigingen van de laatste twintig jaar zijn namelijk gepaard gegaan met een toenemende bureaucratisering, die zelfs op onderwijspolitici uit het voormalige Oostblok een diepe indruk heeft gemaakt. Een en ander is nogeens versterkt met de wet Modernisering Universitair Bestuur (MUB), waardoor niet zelden nieuwe bestuurslagen hun intrede deden waarin toch echt meer wordt verdiend dan een AIO-salaris. Waar bij de vaste aanstelling van wetenschappers voortdurend gewikt en gewogen moet worden – met meestal een negatief resultaat – kunnen managers zich dus zonder al teveel problemen in de Alma Mater nestelen. Gelet op de kerntaken van de universiteit (onderzoek en onderwijs) lijkt dit de wereld op z’n kop.
Zo lijken de geringe perspectieven voor AIO’s en postdocs dus niet uitsluitend een probleem van nijpende budgetten te zijn, maar is er ook sprake van beleid dat er blijkbaar niet op is gericht om talent te behouden. Dit heeft allezins te maken met een slecht functionerend systeem en in dit opzicht kan de problematiek van AIO’s en postdocs niet los worden gezien van de kritiek zoals die ook door andere groepen wordt geuit. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de groep hoogleraren die enige tijd geleden het manifest “Naar een unversitair reveil” publiceerden, en het onstaan van diverse groepen “kritische studenten” in den lande.
De oplossing is even eenvoudig als radikaal: het huidige top-down systeem dat wordt gedomineerd door politieke en beheersmatige afwegingen, moet op de schop ten faveure van een opzet die primair uitgaat van de werkvloer waar immers onderzoek en onderwijs daadwerkelijk worden ‘gemaakt’. Uitgangspunt daarbij is dat onderzoeks -en onderwijsgroepen regelmatig aan kwaliteitstoetsing worden blootgesteld. Deze toetsing dient gedegen en evenwichtig te zijn, maar zeker niet vrijblijvend. Aanhoudend slecht functioneren mag zeker budgettaire consequenties hebben, maar evenzeer dienen goede prestaties ondubbelzinnig te worden beloond met betere facillitering. De invulling van die facillitering is daarbij geheel aan de onderzoeksgroep zelf: extra apparatuur, AIO, postdoc of vaste aanstelling. De taak van bestuurders is hierbij dus niet om van alles op leggen, maar om (met een minimum aan overhead) voor de facilitering zorg te dragen. Dat deze constructie voor de universiteiten een gruwel is, laat overigens zien hoever we momenteel nog van dit ideaal afstaan.
De universiteiten hebben inmiddels wel diverse initiatieven ontwikkeld om talentvolle AIO’s en postdocs aan zich te binden, maar die zijn vrijwel uitsluitend ge-ent op de de toekomstige vraag naar vaste stafleden als gevolg van de pensioengolf. Bovendien bieden zij vaak op korte termijn geen garanties op een structureel perspectief. Voor de individuele talentvolle onderzoeker is dit niet perse goed nieuws. Als men daarbij bedenkt dat universitaire bestuurders door de politiek juist worden gezien als ‘vertegenwoordigers van de wetenschap’, dan is een belangrijke conclusie dat betrokken wetenschappers of studenten er goed aan doet om zelf hun zaak in Den Haag aan de orde te stellen. De ervaring van het Landelijk Postdoc Platform is daarbij tot dusverre, dat dit toch wel enige invloed oplevert: in elk geval is het mogelijk een positie te verwerven waarin men niet gemakkelijk genegeerd kan worden. Dit heeft bijvoorbeeld een rol gespeeld in de gang van zaken rondom de VIMP. Meer in het algemeen lijken politici redelijk open te staan voor andere geluiden uit de universitaire wereld, vooral als daar inhoudelijke kritiek uit spreekt die niet onmiddellijk resulteert in een roep om exorbitante verhoging van het onderzoeksbudget.