Door: Kritische Studenten Utrecht
Er bestaat geen natuurwet die dicteert waar het Hoger Onderwijs toe dient. Dit hangt af van degene die er controle op kunnen uitoefenen, oftewel kenniswerkers (docenten, onderzoekers en staf), studenten, de financiers en de samenleving die haar kennis benut. De veranderingen die de afgelopen jaren op onderwijsgebied hebben plaatsgevonden en die door de economische crisis in een stroomversnelling zullen komen, benadelen in ieder geval drie van deze groepen. Studenten betalen meer, maar krijgen er slechter onderwijs voor terug; docenten werken harder, maar hebben steeds minder vrijheid. De financiers, zowel de overheid als het bedrijfsleven, zoeken en krijgen steeds meer controle over hoe de Universiteit werkt, terwijl de invloed van studenten en de academische staf afneemt. Uiteindelijk zal de hele samenleving hier de dupe van worden. Omdat wij vinden dat vrij en kritisch onderwijs van levensbelang is om mondiale problemen het hoofd te bieden hebben wij, de Kritische Studenten Utrecht, dit stuk geschreven.
In het eerste deel kijken we naar hoe de Universiteit op dit moment werkt en wat daar de gevolgen van zijn voor de kwaliteit en integriteit van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Na deze kritiek zullen we in het tweede deel voorstellen maken over hoe onderwijs verbeterd zou kunnen worden door middel van democratisering op verschillende niveaus. Het tweede deel blijft niet alleen bij woorden; we zijn bezig om in samenwerking met docenten een seminarreeks op te zetten met als onderwerp de productie van kennis, die de voorgestelde democratisering in de praktijk zal brengen.
Hoe gaat het nu?
Tegenwoordig is de financiering van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek opgesplitst in verschillende geldstromen. De eerste geldstroom komt direct van de overheid en wordt verdeeld onder de onderwijsinstellingen. De tweede geldstroom is een potje van de overheid bestemd voor onderzoek. De derde geldstroom is vergelijkbaar met de tweede, maar deze wordt gefinancierd door de private sector. In theorie financieren zowel instellingen als bedrijven op deze manier onderzoek. Maar in de praktijk blijkt dat het overgrote deel wordt bekostigd door grote multinationals als Shell, Philips, DSM, of Aczo Nobel.
Wetenschappelijk onderzoek
De kwaliteit en onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek wordt aangetast door deze tweede en derde geldstromen. Wetenschappelijk onderzoek dat in opdracht, van overheid of bedrijfsleven, wordt uitgevoerd is namelijk fundamenteel schizofreen: aan de ene kant is er het verlangen bij veel onderzoekers om een goed wetenschappelijk onderzoek te maken, aan de andere kant is men contractueel verplicht de opdrachtgever te plezieren en toekomstige opdrachten veilig te stellen. Vaker dan wordt toegegeven komt het voor dat degene die betaalt, bepaalt. Het is in de realiteit gemakkelijk om wanneer de uitkomsten niet bevallen een onderzoek te manipuleren of onderzoekers onder druk te zetten. Hier bestaan verschillende manieren voor. De opdrachtgever kan dreigen zijn geld bij een andere instelling te investeren of om meerdere onderzoeken uit te voeren bij verschillende instellingen en het onderzoek kiezen met de meest gunstige resultaten. Dat is dan weliswaar het onderzoek dat wordt gepubliceerd, maar dat wil niet zeggen dat dit het onderzoek is waar onze samenleving het meest aan heeft. Vooral de opdrachtgever heeft hier baat bij.
Daar komt bij dat door de concurrentie tussen universiteiten, faculteiten en onderzoeksbureaus, zij onderzoeksvoorstellen presenteren die zo goedkoop en efficiënt mogelijk kunnen worden uitgevoerd. Er is hierdoor geen ruimte om, zoals vaak gebeurt bij wetenschappelijk onderzoek, onverwachte uitkomsten nader te verkennen.
In het strategisch jaarplan 2009-2013 van de Universiteit Utrecht zien we dat zij anticipeert op het verminderen van de eerste geldstroom. Haar medewerkers worden aangespoord zich op het bedrijfsleven te richten voor de financiering van onderzoek. In de toekomst zal wetenschappelijk onderzoek zich dus in toenemende mate moeten verantwoorden in economische termen; wat kost het, en wat levert het (de opdrachtgever) op. Hierdoor komen andere vormen van wetenschappelijk onderzoek die niet direct in het teken staan van economische groei verder in het nauw.
Onderwijs
Het opdrogen van de eerste geldstroom heeft grote gevolgen gehad voor de organisatie van de universiteit en het onderwijs dat daar wordt gegeven. Hoewel absoluut gezien de overheid meer is gaan investeren, is de hoeveelheid geld die er beschikbaar is per student drastisch afgenomen. In het geval van de Hoge school is dit gat opgevuld door het bedrijfsleven. Volgens het CBS heeft dit in 2005 zelfs het punt bereikt waarop meer dan de helft van al het onderwijs op deze manier wordt bekostigd. Het gegeven dat dit al in 2005 gebeurde, voor de economische crisis, geeft aan dat de overheid op dit moment niet zozeer bezig is met bezuinigen maar met het versneld uitvoeren van hervormingen die al eerder zijn ingezet. Het woord bezuiniging is daarom misleidend omdat het lijkt te zeggen dat ze, als het zou kunnen, wel graag zouden investeren.
De universiteiten zijn zich door deze hervormingen steeds meer gaan opstellen als bedrijven. De organisatie is ‘gemoderniseerd’, er wordt geconcurreerd met andere universiteiten en geld uitgeven aan onderwijs, is een investering die rendement moet opleveren. Dit heeft echter niet geleid tot een verbetering van het onderwijs. De kwaliteit is juist afgenomen.
In de organisatiestructuur van de Universiteit zie je deze bedrijfsmentaliteit terug. Om te beginnen bestaat er voor elk vakgebied een breed kennisspectrum; dat wat je over een vakgebied zou kunnen leren. Op dit moment wordt in sterke mate van bovenaf bepaald welk deel van dit spectrum wordt overgebracht op studenten en op welke manier dit gebeurt. Dit is het gevolg van de afbraak van hervormingen die in de jaren zeventig waren doorgevoerd die een zekere democratische inbreng moesten garanderen. De macht binnen de universiteit wordt steeds meer naar de top toegetrokken. Het College van Bestuur en haar beroepsmanagers hebben de touwtjes in handen genomen ten koste van de mensen die zich daadwerkelijk bezighouden met onderwijs en onderzoek: docenten, onderzoekers en studenten.
Daarnaast is het huidige onderwijssysteem, evenals onze maatschappij, in toenemende mate prestatiegericht. Hieruit volgt dat de resultaten van investeringen meetbaar moeten zijn om te zien of het geld dat hieraan is uitgegeven wel de moeite waard was. Het College van Bestuur en de managementlaag beoordeelt, beloont en rekent af met de andere organisatie niveaus op een manier waardoor de onkwantificeerbare kernwaarden van de universiteit worden uitgedund tot prestaties in de vorm van meetbare resultaten. Efficiency, een term die je steeds vaker hoort, betekent dan ook meer afgestudeerden met minder geld, ongeacht de vermindering in kwaliteit van het onderwijs dat studenten hierdoor ontvangen. Er wordt afgerekend op meetbare resultaten als cijfers, slagingspercentages en de hoeveelheid afgestudeerden, waardoor dit een doel op zich wordt, in plaats van de daadwerkelijke kennisverwerving en ontwikkeling van de student. Deze krampachtige houding, die gericht is op het verbeteren van de concurrentiepositie draagt in pedagogisch opzicht niets bij maar heeft het weldegelijk negatieve gevolgen voor de motivatie en zelfbeeld van mensen.
De concurrentiestrijd tussen onderwijsinstellingen leidt tot de toenemende grootschaligheid van het hoger onderwijs. Naast fuserende universiteiten en hogescholen zien we dat collegezalen uitpuilen waardoor er geen enkele vorm van interactie mogelijk is tussen de student en docent. Dit gebeurt terwijl iedere pedagoog weet dat kleinschaligheid en interactie leidt tot kwalitatief beter onderwijs. Tegelijkertijd zien we dat kleinschaligheid juist wel wordt nagestreefd in excellentie programma’s waar extra in wordt geïnvesteerd ten koste van de geldstroom naar het reguliere hoger onderwijs. Ook in elite onderwijs als University Colleges, waar mensen meer voor moeten betalen, zie je kleinschaligheid en interactie terug wat tot een kwalitatief hoge educatie leidt. Wij vinden dat iedere student evenveel recht heeft op kwalitatief goed onderwijs, ongeacht prestaties of inkomen.
Wij stellen dat de bovengenoemde eigenschappen van het onderwijs naast de reeds genoemde gevolgen ook leiden tot de veel beklaagde zesjescultuur, uitval van studenten en zeker niet te vergeten: het ondermijnen van betrokkenheid en plezier van het studeren waarbinnen ontdekken en leren een intrinsieke eigenschap is.
Hoe zou het anders kunnen?
De basis voor het ontwikkelen van alternatieve vormen van onderwijs ligt bij de radicale democratisering van zowel de organisatie, de inhoud als de vorm van het hoger onderwijs. In dit gedeelte gaan we in op wat democratisering van hoger onderwijs op deze drie punten inhoudt en welke positieve veranderingen dat tot gevolg kan hebben.
Organisatie
De universiteit wordt vaak een ivoren toren genoemd, maar het is niet zo dat het als instituut buiten de maatschappij en economie staat. Het is een plek waar politieke en economische macht wordt geproduceerd- de ontwikkeling van human capital- en bestaande machtstructuren worden gereproduceerd. Diploma’s verschaffen sociale en economische mogelijkheden als een verhoogd aanzien en toegang tot werk. Veel wetenschappelijk onderzoek staat in dienst van economische groei en produceert nieuwe patenten en opent nieuwe markten. Het is van belang om in te zien dat de Universiteit een integraal onderdeel is van de samenleving, vooral omdat dit betekent dat zij een rol kan spelen in de oplossing van mondiale problemen (ongelijkheid, armoede, het milieu etc.), als zij daarvoor kiest.
De onafhankelijkheid waar wij voor staan betekent in dit geval de vrijheid om wetenschappelijke kennis te produceren en onderwijs te geven los van de directe wensen van de markt en de staat. Om een positieve rol te kunnen spelen in het bereiken van wat we samengevat sociale gerechtigheid kunnen noemen, zal een alternatieve vormgeving van hoger onderwijs dan ook in de eerste plaats moeten beginnen met te vragen in welke wereld we zouden willen leven en vervolgens welke kennis er dan nodig is om die wereld op te bouwen. Dat is dé eigenschap van hoger onderwijs waar wij studenten, docenten, onderzoekers, staf en de wereld recht op hebben en die wij moeten opeisen.
Om onafhankelijkheid te kunnen bereiken is democratisering nodig, omdat we alleen zo op een eerlijke manier kunnen vastleggen wat het belang of nut is van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Dit betekent in eerste instantie dat de universiteit toebehoort aan haar kenniswerkers en de studenten. Wat wij willen is dat er bij het maken van onderwijs of onderzoeksbeleid de mate waarin mensen besluitvorming kunnen beïnvloeden overeenkomt met de mate waarin ze door deze besluitvorming beïnvloed worden. Studenten moeten dus invloed krijgen op beslissingen die over hun studie gaan; Academisch personeel over de duur, opzet en inhoud van onderwijs en onderzoek.
Inhoud
Democratisering van inhoud heeft als uitgangspunt, en dit geldt in het bijzonder voor de sociale wetenschappen, dat kennis en waarheid sociale constructies zijn en men dus bescheiden moet zijn in het leggen van een claim hierop. Alle mensen zijn in staat om hun eigen geschiedenis, waarheid en kennis te produceren en zouden geen willoze objecten moeten zijn van dominante lagen in de samenleving en de mogelijkheden die zij hebben om waarheden te maken, verspreiden of op te leggen. Vertaald naar een alternatieve onderwijsmethode betekent dit dat docenten en de faculteit niet in eerste instantie bezig zijn met het uiteenzetten van een ‘waarheid’, die een student zich vervolgens enkel eigen hoeft te maken om het vak te halen. In plaats hiervan wordt de student gestimuleerd om met de hulp van de docent de verschillende delen van het kennisspectrum te verkennen. Het voordeel hiervan is dat studenten minder bezig zijn met het inschatten van, en het voldoen aan de verwachtingen van de docent en meer tijd kunnen besteden aan het volgen en uitdiepen van de eigen interesses. Daarnaast kan de docent op deze manier ook leren van nieuwe inzichten van de student die buiten het standaard denkkader vallen. De hiërarchische verschillen tussen docenten en studenten worden zodoende kleiner waardoor er in groepsverband beter kan worden nagedacht over creatieve oplossingen voor theoretische en praktische (wetenschappelijke) vraagstukken. Zo maken studenten kennis beter eigen en raken ze meer betrokken: Ze worden gestimuleerd om het voor zichzelf te doen, niet voor de docent. Docenten op hun beurt moeten wel de ruimte krijgen van de faculteitsraad en een stapje hoger op de ladder, het college van bestuur, om hun cursussen en het curriculum op eigen wijze in te vullen.
Voor de Bèta wetenschappen geldt het idee ‘waarheid als sociale constructie’ in mindere mate, maar ook hier kan inhoudelijke democratie worden toegepast en een vergelijkbare leersituatie worden opgezet met dezelfde positieve gevolgen. Een extra dimensie die voor de bètawetenschappen nu harder dan ooit nodig is, zijn de ethische implicaties van technologische ontwikkelingen, vooral wanneer zij op grote schaal industrieel worden toegepast. De gevolgen hiervan zouden echter niet alleen achteraf moeten worden bekeken, maar al worden meegenomen in de opzet van een onderzoek en ook het onderwijs dat hierop voorbereidt. Het leslokaal is de beste plek om hier mee te beginnen.
Vorm
Democratisering van de vorm betekent dat de juiste onderwijsmethoden worden gekozen die bij de betreffende cursus of vakgebied passen. Dit houdt in dat studenten al vanaf het begin betrokken zouden moeten worden in het formuleren van doelstellingen en werkvormen. Dit gaat stukken verder dan het invullen van een evaluatieformulier en is ook een goede manier om studenten enthousiast te maken. Als studenten dit in samenspraak met de docent doen, zullen zij meer energie en tijd in de cursus willen stoppen, simpelweg omdat ze er zelf voor gekozen hebben.
Als studenten betrokken worden bij het bepalen van de werk- en toetsingsvormen kan daar van alles uitkomen. Bijvoorbeeld minder colleges en meer werkgroepen, geen tentamen maar peer-review, geen cijfers maar een voldoende of onvoldoende. Het gaat bij democratisering dan ook niet zozeer om dat sommige onderwijsmethoden per definitie beter zijn dan anderen, maar dat in verschillende situaties de ruimte moet worden geboden om de best passende methoden te kunnen kiezen.
Kijken we bijvoorbeeld naar beoordelingsmechanismen dan moeten we ons eerst afvragen wat er beoordeeld wordt. Voor een cursus in de Franse taal kan een tentamen een goede methode zijn om de woordenschat te toetsen. Maar dit geldt in mindere mate voor een cursus in de antropologie. Hier kan het belangrijker zijn dat een student niet beoordeeld wordt op hoeveel kennis hij op een gegeven moment kan herhalen, maar op betrokkenheid, inzet en creativiteit. In dit geval is kennis geen doel op zich maar een middel en telt vooral de manier waarop er mee wordt omgegaan. Vervolgens rijst in dit geval de vraag of dit kan door middel van een tentamen en hoe je dit moet beoordelen. Is het dan mogelijk om een cijfer tussen de 1 en 10 te geven of moet je je beperken tot gehaald of niet gehaald?
Samengevat wordt door middel van democratisering de deur opengezet naar verschillende manieren waarop onderwijs gegeven kan worden. Wanneer studenten en docenten samen beslissen over doelstellingen en werkvormen van een cursus, zullen deze veel beter op elkaar aansluiten dan nu het geval is. Studenten raken meer betrokken en leren meer. Docenten hebben niet langer het gevoel tegen een muur te praten. Door studenten inhoudelijke vrijer te laten in het navolgen van eigen interesses, geef je ze een kans om een kritische houding te ontwikkelen. Op deze manier maak je de onafhankelijk denken mogelijk dat bij kan dragen aan sociale gerechtigheid. Dit alles kan echter alleen bereikt worden als de organisatiestructuur van de universiteit wordt gedemocratiseerd en onafhankelijk wordt van de directe wensen van markt en staat wordt gemaakt.
Hoe nu verder?
Om deze voorstellen in de praktijk te testen zal er in januari 2010 een reeks van drie tutorials worden georganiseerd door de docente antropologie Fabiola Jara en filosoof Jos Scheren in samenwerking met de KSU. Het thema van de seminars is de productie van kennis. We zullen in gaan op de organisatie van de Universiteit, de vraag wat kennis is, en van wie kennis is?
De vorm en inhoud van deze seminars komt overeen met de manier van onderwijs die we hierboven voorstelden. Er is iemand die het seminar begeleidt, door middel van een inleidend praatje, waarna er in groepsverband wordt gepraat over het onderwerp van die avond. Het achterliggende principe is dat van ‘levende kennis’. Deze term houdt in dat tijdens de discussie we niet zozeer bezig zijn met onze eigen standpunten verdedigen, maar om juist op een constructieve manier nieuwe ideeën kunnen ontwikkelen over onderwijs en kennisverwerving, op een manier waarin iedereen inspraak heeft. Deze seminars zijn voor iedereen toegankelijk. Je hoeft dus niet op een universiteit te studeren of werken om mee te kunnen doen. Degene die wel staan ingeschreven kunnen studiepunten verdienen, de manier waarop je deze kunt halen bepaal jezelf. Voor aanvang van de seminars zullen we met zijn allen beslissen op welke manier(en) we gaan ‘toetsen’. De uitkomsten van de seminars, hoe deze er ook uit zullen zien, kunnen worden teruggekoppeld naar de universitaire gemeenschap en helpen om een discussie te beginnen. De manier van onderwijs geven en studiepunten verdienen zal ideeën over democratisering en het betrekken van studenten bij hun onderwijs uitdiepen en verbeteren. We willen iedereen die interesse heeft uitnodigen om mee te doen. We zijn namelijk nog steeds bezig met de opzet en elk nieuw idee, behalve om het niet te doen, is van harte welkom.
Conclusie
We hebben met dit stuk geprobeerd een beeld te schetsen van hoe hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op dit moment is georganiseerd. Daarnaast hebben we duidelijk gemaakt dat het hoger onderwijs zich niet moet gedragen als een bedrijf met als product kennis. Dit leidt namelijk tot de genoemde daling in kwaliteit en integriteit van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Deze kritiek geeft de noodzaak aan om in actie te komen. Het hoger onderwijs is niet van ons, maar zou het wel moeten zijn. Ook hebben we voorgesteld om het hoger onderwijs te democratiseren om zo op een eerlijke manier vast te kunnen stellen wat de waarde is die onderwijs en onderzoek zou moeten uitdragen. Het onderwijs zelf zou zowel inhoudelijk als qua vorm kunnen worden verbeterd door de toepassing van democratische principes. Op deze manier maken we van het hoger onderwijs een ervaring waar we allemaal direct betrokken bij zijn, zowel in opzet als in uitvoering.
–
Dus als jij een van die studenten bent die het hoger onderwijs vindt tegenvallen, maar het gevoel heeft er niets tegen te kunnen doen, kom dan een keer naar een van onze bijeenkomsten om plannen te maken over hoe dan wel!