Op 14 november gaan studenten en sympathisanten manifesteren op het Malieveld in Den Haag tegen de invoering van het leenstelsel. Dat wordt hopelijk een grote en stevige actie, een opstap naar meer actie om het plan van tafel te jagen. Studenten geld laten lenen voor hun eigen levensonderhoud tijdens de studie is bizar en asociaal, het zal vooral armere mensen afschrikken om aan een studie te beginnen en maakt het hoger onderwijs minder toegankelijk. Het Nibud maakt zich al zorgen.
via http://www.ravotr.nl/2014/10/25/wat-de-universiteit/
Geschreven door Peter Storm.
Er zijn echter diepere redenen om dit soort bezuinigingsplannen radicaal van de hand te wijzen. Studenten zouden niet moeten betalen voor hun studie, ze zouden zelf betaald moeten worden. Dat worden hopelijk duidelijker als we eens kijken wat studeren eigenlijk betekent, wat een universiteit eigenlijk is. Een universiteit is niet die onafhankelijke instelling waar in alle kalmte en vrijheid onderzoek wordt verricht, kennis wordt vergaard en ter beschikking van maatschappij en nieuwe generaties wetenschapsmensen wordt gesteld. Dat idyllische beeld heeft nooit geklopt, maar vandaag de dag is de kloof tussen dat beeld en de realiteit wel zeer groot geworden. Nu universiteiten feitelijk bestuurd worden als grote ondernemingen wordt steeds makkelijker te zien wat een universiteit eigenlijk is: een onderneming, een bedrijf, gericht op productie, afzet en winst.
Wat produceert het bedrijf dat we universiteit noemen? Kennis? Waardevrije wetenschap, sociaal relevante inzichten? Jazeker, als bijproduct. De core business van een universiteit is echter een andere. Universiteiten produceren academici, oftewel potentiële personeelsleden van bedrijven, staten en instellingen. Universiteiten zijn personeelsopleidingen, net als HBO-opleidingen. Ze verschillen van die laatste door een ander niveau van abstractie, waardoor academisch opgeleide mensen breder inzetbaar zijn dan de vaak voor een specifiek beroep opgeleide HBO-er. Hoe vaak wordt bij personeelsadvertenties niet gevraagd om ‘breed academisch gevormd’ als eigenschap van sollicitanten. Het zijn manieren van denken en redeneren die er van een academicus worden verwacht, niet zozeer specifieke vakkennis. En die manieren leer je dus op de universiteit, net als grote hoeveelheden niet altijd even nuttige kennis.
Wat betekent dit voor studenten? Als universiteiten personeel produceren, dan zijn studenten precies dat: personeel-in-opleiding. Zijn ze eenmaal opgeleid dan is hun ‘productie’ in principe voltooid: academici zijn eindproduct van de universitaire fabriek. Studeren ze nog, dan zijn studenten als het ware nog in bewerking als halffabricaten. Als ze de universiteit binnenkomen, zijn het eindproducten van eerdere bedrijven, middelbare scholen genaamd. Wat als eindproduct de school uitkomt, gaat de op de universiteit de volgende productiecyclus in. Studenten zijn dus, bezien vanuit de universiteit, dingen die bezig zijn tot verkoopbare eindproducten gevormd te worden. Tot zover is het volstrekt vergelijkbaar met een bakkerij of een autofabriek. Bakkerijen bakken broden, autofabrieken leveren voertuigen af, universiteiten produceren personeel. Even tussendoor: het je ooit gehoord van broden of zakken meel die geld moesten lenen voor hun eigen productie? Het je ooit gehoord van auto’s die hun eigen vervaardiging moesten financieren via een leenstelsel?
Als universiteiten personeelsfabrieken zijn en studenten producten-in-wording, wie zijn dan de producenten? Als we studenten vergelijken met broden die bezig zijn gebakken te worden, wie zijn dan de bakkers? En wie vervaardigen het meel? Studenten worden ‘aangeleverd’ door hun biologische producenten, de ouders/ verzorgers van de kinderen die later gaan studeren, het ‘graan’ als het ware. De stap van graan naar meel wordt gezet in het onderwijs, op basisschool en middelbare school, met onderwijzers en leraren als molenaars. De universitaire docenten zijn dan als het ware de bakkers die van leerlingenmeel academische broodjes bakken. Opvoeders en onderwijzenden, van kindertijd tot en met studie, zijn de ‘makers’ van het product dat ‘personeel’ heet, en waarvan de producteenheden na aflevering bekend staan als academici.
Maar er is met de student als halffabricaat en de academicus als eindproduct iets geks. Meel ondergaat de behandeling richting brood passief, het heeft geen eigen wil. Mensen in opleiding hebben dat wel. In hun productie gaat niet alleen het werk van opvoeders, opleiders, onderwijzers, docenten en uiteindelijk professoren zitten. De menselijke lichamen die de kleuterschool ingeduwd worden om twintig jaar later voluit geproduceerd de universiteit uitgespuwd te worden met diploma en al, zijn niet louter een ding-in-bewerking, product-in-de-maak. Mensen die studeren doen actief mee aan hun opleiding. Ze moeten zich de toegediende kennis en vaardigheden zelf eigen maken, huiswerk doen, opdrachten maken, colleges volgen, deelnemen aan practicum, stage lopen en noem maar op.
Scholieren en studenten zijn halffabricaten, producten in wording – maar ze zijn tegelijk ook bezig met zichzelf als product te produceren. Ze ‘maken’ zichzelf, ze zijn tegelijk brood én bakker, auto én automonteur. Ze zijn product én producent van dat product. Het is een explosief mengsel. Omdat ze product zijn, worden ze gemanipuleerd, ‘bewerkt’. Omdat dat product tegelijk mens is, rebelleert het ‘product’ nogal eens tegen die bewerking. En de ‘producten’ produceren dus ook nog eens (zich)zelf. Ze worden bewerkt – maar ze werken tegelijk. En hard. Daar worden ze niet voor betaald, daar moeten ze zelfs voor betalen – en als het aan de minister ligt, dus geld voor lenen bovendien. Waar is hier de rechtvaardigheid en de logica?
Ze doen dat werk in een productiecyclus waarin ze ondergeschikt zijn aan de universiteit als leverancier van personeel, en van bedrijven, staat en instellingen als gebruikers, kopers. Net zo goed ondergeschikt als personeelsleden in autofabrieken dat zijn aan de directie en de eigenaren. Net zo goed als schoonmaaksters ondergeschikt zijn aan management en opdrachtgevers van de schoonmaakbedrijven. En net zo goed als die andere ‘producenten’ van personeel: onderwijzers, docenten en in principe zelfs professoren. Daarom is de aloude retoriek over een bondgenootschap tussen studenten en arbeiders strikt genomen absurd. Studenten zijn al arbeiders. Ze werken – aan zichzelf als aankomend personeelslid, als eindproduct.
Dit alles betekent iets voor de strijd die studenten voeren, tegen het leenstelsel om te beginnen. Als studenten tegelijk product zijn én producent van dat product – als studenten feitelijk gewoon wérk verrichten in een fabriek waar ze iets maken – dan is ieder gepraat over een leenstelsel natuurlijk bespottelijk. Werkende mensen in een fabriek of kantoor of instelling krijgen een loon voor hun arbeid. Dat geldt voor oudere werkende mensen en ook voor jongere werkende mensen. Waarom zou dat niet gelden voor jonge werkende mensen die aan zichzelf als aankomend personeel werken? Studenten horen niet te hoeven lenen om te kunnen studeren. Ze horen ook geen baantjes buiten hun studie te hoeven doen om zich overeind te houden. Ze horen gewoon betaald te worden voor het werk dat ze leveren, op een niveau waar ze ook werkelijk van kunnen leven. En zoals auto-arbeiders niet uit eigen zak de lopende band hoeven te betalen waar ze aan staan, zo hoeven studenten ook niet op te draaien voor de kosten van studiemateriaal, boeken en dergelijke. Studenten zijn arbeiders, en zouden als arbeiders gewoon loon dienen te krijgen, en bijbehorende arbeidsvoorwaarden. Dat is wel het minste. En ja, dat geldt in principe ook voor scholieren, al zal de vorm dan wellicht anders zijn, misschien een soort stagevergoedingenstelsel. Maar ook zij werken aan een product – zichzelf -, alleen een fase eerder. Ook zij hebben recht op een vergoeding, zolang we in een onvrije wereld leven waar loon en werk aan elkaar vastgeklonken lijken te zijn.
Studenten staan in hun eigen opleiding feitelijk ook niet onder de docenten en professoren, maar naast hen, in een weliswaar iets andere rol. Zij aan zij werken ze aan hun vorming, waarbij de relatie tussen professor en student er één is van meer en minder ervaren. Maar ze staan in principe naast elkaar, niet tegenover elkaar. Voor hiërarchische ondergeschiktheid van leerling aan docent, van student aan professor, is geen gezonde reden. En zoals studenten zelf werken aan hun opleiding met de professor als een soort coach, zo is ook de afgestudeerde, het opgeleide personeelslid, na de opleiding niet klaar. Ook aan haar of zijn ‘productie’ komt geen eind als de opleiding is voltooid. Bijspijkercursussen en voortgaande zelfstudie zijn daarvan indicaties. Het verschil tussen student en docent is dus eerder gradueel dan kwalitatief. Ze zijn niet elkaars tegenpool. Hun gezamenlijke tegenpool is de structuur die de productie domineert: het bestuur van school en universiteit, en de wereld van instellingen, bedrijfsleven en staat aan wiens logica ze zijn onderworpen, in wiens dienst ze staan maar waarover de fundamentele zeggenschap hen wordt onthouden. Net zoals andere werkenden staan studenten voor de noodzaak hun loon te verdedigen met actie, strijd te voeren voor behoorlijke werktijden – in dit geval college-uren, practicum-uren en dergelijke, en behoorlijke werk- oftewel studiefaciliteiten. In het verlengde daarvan ligt – net als op andere werkplekken, de strijd om die al genoemde zeggenschap.
Om die zeggenschap gaat het uiteindelijk, in zowel bakkerij als universiteit. Brood bakken hoort weer in handen van de bakkers zelf te liggen, en het doel ervan is het voeden van monden, niet het vullen van bedrijfskassen. Onderwijs hoort in handen te zijn van onderwijzenden, van al het ondersteunende personeel van schoonmaker tot laboratoriummedewerker, én van degenen die als scholier of student aan dat onderwijs deelnemen. En dan gaat het ons niet meer om dat product, dat personeel. Dat gaat het om de gezamenlijke vorming van onszelf en elkaar als vrije mensen in een vrije wereld. Dán – maar niet eerder – vervalt ook de noodzaak van een studieloon omdat dan de noodzaak van welk loon dan ook vervalt om plaats te maken voor vrije toegang tot vervaardigde middelen en verrichte diensten in een rond horizontale samenwerking ingerichte maatschappij die dan – maar niet eerder – het woord ‘samenleving’ pas echt verdient.
Peter Storm