Aik Kramer, Alibi, opinieblad Rechten UvA, november 2002
Met de invoering van de Bachelor/Master-structuur is het Europese wetenschappelijk onderwijssysteem onderworpen aan de wetten van de markteconomie. Studenten hebben alle reden zich te verdiepen in het aankomende proces van ‘commercialisering’. Dit proces vormt een bedreiging voor zowel de kwaliteit en diversiteit als de onafhankelijkheid van het onderwijs. Om een tegenwicht te bieden is initiatief vanuit de studenten en docenten zelf en toegang tot informatie essentieel.
Exit: overheid, Enter: bedrijfsleven
In de rijksbegroting van 2003 wordt flink bezuinigd op educatie. Het hoger onderwijs wordt zwaar getroffen met een efficiencykorting van 36 miljoen euro in 2003, oplopend tot 143 miljoen in 2006. Dit ‘terugtreden’ van de overheid is geen politieke toevalligheid maar een geregisseerde knieval voor het Europese liberaliseringsbeleid van privatisering en deregulatie van de publieke sectoren. Een beleid dat niet, zoals doorgaans wordt gedacht, afkomstig is uit Brussel maar dat gedicteerd wordt door de handelsorganisatie waarbij Europa is aangesloten de World Trade Organisation, hét supranationale lichaam dat in opvolging van de GATT als voornaamste doel heeft het grondwerk te leggen voor een wereldeconomie. Als agent van de vrije handel behartigt de WTO daarbij echter niet de belangen van de wereldbevolking in zijn geheel, maar van een steeds kleiner wordende groep van internationaal opererende ondernemingen (multinationals).
Net als bij telecommunicatie, de nutsbedrijven en het openbaar vervoer, wordt de universitaire onderwijssector geopend voor het bedrijfsleven en tot ‘markt’ gebombardeerd. Dit brengt met zich mee dat binnen het Europese (universitaire) onderwijssysteem een internationale concurrentiestrijd wordt ontketend. Hieronder zal duidelijk worden dat de Bachelor/Master-structuur als uniform onderwijsmodel hierin een sleutelfunctie vervult. De ambitieuze houding van de Nederlandse overheid ten aanzien van deze privatisering in verhouding tot andere EU-lidstaten bewijst eens te meer dat er sprake is van een politiek proces, waarin de voortdurende nadruk op het creëren van een uniform stelsel en het bewerkstelligen van een kennisstroom verhult dat het evenzeer gaat om een belangenverschuiving van overheid naar bedrijfsleven.
Met het afstoten van haar werkelijke controle over en verantwoordelijkheid voor het onderwijssysteem riskeert de overheid meer dan alleen haar legitimiteit als beheerder van het publieke goed. Door wetenschappelijke onderwijsinstellingen te verzelfstandigen en tegelijkertijd de geldkraan dicht te draaien dwingt de overheid hen de concurrentie met elkaar aan te gaan. De dan opwellende marktwerking zal de instellingen dwingen hun kosten te minimaliseren en opbrengsten te maximaliseren. (Deregulatie creëert de ruimte hiervoor, bijvoorbeeld voor het samenvoegen of zelfs afstoten van minder rendabele afdelingen.) Kortom, de instellingen worden commerciële ondernemingen. Het is deze intensivering van de financiële druk die ten grondslag ligt aan het proces van ‘commercialisering’, waarbij het onderwijssysteem het domein dreigt te worden van ondernemingen, met name van kapitaalkrachtige multinationals. Een proces waarbij globalisering, de voortdurende wereldwijde integratie van netwerken en vervlechting van geldstromen, de katalysator vormt.
Als kanttekening voeg ik hieraan toe dat met de ‘tweede fase’ de middelbare scholieren reeds een voorproefje lijken te krijgen van het marktdenken. Leerpaden, e-learning, zelfredzaamheid… Niet alleen universiteiten maar alle maatschappelijke organisaties worden voortdurend gerationaliseerd volgens de principes van de markteconomie. Dit roept de, niet onbelangrijke, vraag op in hoeverre jongeren niet al gevormd zijn voordat ze het hoger onderwijs betreden.
Met de Bologna-verklaring van 1999 spraken 29 Europese ministers, waaronder onze toenmalige minister Hermans van Onderwijs, af vóór 2009 het Bachelor/Master-model en het daarbij horende European Credit Transfer-systeem in te voeren. Onder de vlag van ‘betere vergelijkbaarheid en uitwisselbaarheid van studies voor student en docent’ werd het instrument van de Europese onderwijsmarkt geïntroduceerd. Wat het invoeren van een ‘brede’ Bachelorfase en ‘gespecialiseerde’ Masterfase betekent voor de precieze inhoud van studies laat zich voorlopig raden, maar hieronder zal echter blijken dat deze ontwikkeling in eerste instantie het meest ten goede komt aan een derde begunstigde: de private investeerder.
Winst in wetenschap
De explosieve groei van het aantal studenten sinds de zestiger jaren bracht ook hogere kosten met zich mee. Nu duidelijk is dat voor de financiering van deze jonge geesten de concurrerende onderwijsinstellingen steeds meer zijn aangewezen op marktgericht denken en steeds meer afhankelijk worden van het bedrijfsleven, valt af te vragen wat de concrete gevolgen hiervan zullen zijn.
Het bedrijfsleven handelt volgens de wetten van vraag en aanbod. Op een onderwijs-markt bestaan instellingen bij de gratie van hun ‘efficiëntie’ en ‘winstgevendheid’. Derhalve kan het proces van commercialisering in concreto leiden tot:
- een afname van academische diversiteit tot een aanbod van enkel studies met rendabiliteit op de korte termijn: als opleidingen naar de vraag van de arbeidsmarkt en hun praktische toepasbaarheid worden beoordeeld, dan dreigen metafysische en meer algemene studies te verdwijnen. Niet alleen zullen op den duur enkel populaire studies overleven omdat onderwijs ‘vraaggericht’ wordt, eveneens bestaat de zekerheid dat corporaties alleen studies zullen steunen die de door hen gezochte expertise opleveren.
- een inkorting van studieduur: hoe korter een studie, des te meer studenten (wat op zich al hogere opbrengsten betekent) en des te eerder hun beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Naarmate praktische toepasbaarheid belangrijker wordt blijft er ook minder ruimte over voor vakoverstijgende en theoretische bezigheden binnen de studies. De duale moraal, bijvoorbeeld, van het werkend-leren/lerend-werken geeft een ‘betere aansluiting op het professionele leven’. Alhoewel later zal blijken dat het wetenschappelijk onderwijs oorspronkelijk bedoeld is als onafhankelijk en pressie-vrij, volgens de WTO ziet de toekomst van educatie, waaronder het wetenschappelijk onderwijs, er heel anders uit. ‘Through its capacity to provide skills and enable effective participation in the work force, education is crucial to economic adjustment.’ (cursivering van auteur) Dit terwijl historisch is te onderbouwen dat wetenschappelijk onderzoek juist het meest rendabel en toepasbaar blijkt te zijn als het niet op voorhand tot ‘toepasbaar onderzoek’ wordt beperkt.
- hogere kosten voor studenten: dit is een logisch gevolg van de marktwerking die vraagt om het ‘externaliseren’ van kosten. Collegegeld, kosten van lesmateriaal en van verdere voorzieningen —verzakelijking van de onderwijspolitiek zal ze doen stijgen. Bijdragen van bedrijven zijn doorgaans niet geworteld in barmhartigheid.
- een toename van reclame in de gebouwen en het leermateriaal: consumerende studenten zijn immers zeer winstgevend; naarmate het ‘leerklimaat’ verandert van een pressieloze kennisomgeving in een competitieve, zal er steeds meer ingang zijn voor agressieve overreding en verborgen verleiders.
- uitsluiting van studenten van besluitvorming: studentenraden zullen vervangen worden door mensen met kennis van ‘zaken’. Commercialisering dwingt onderwijsinstellingen tot winst- en groeigericht denken. Dat vraagt om management en niet om democratische inspraak. De fusieplannen van de UvA en de HvA vormen een mooie illustratie: aangezien een ‘echte’ fusie vooralsnog wettelijk onmogelijk is, wordt voorlopig gekozen voor een personele unie waarbij de Raden van Toezicht en de Colleges van Bestuur worden samengevoegd.
- een aantasting van de academische integriteit: bedrijven zullen onderzoeksresultaten willen beïnvloeden om voor hen gunstige uitkomsten te bewerkstelligen. Daarbij komt dat financiering van onderzoek doorgaans onder de voorwaarde van patenthouderschap wordt gegeven. De subordinatie van medisch onderzoek aan de farmaceutische industrie is een pijnlijk voorbeeld hiervan.
- kwaliteit wordt ondergeschikt aan kwantiteit: op dit punt spelen de technologische ontwikkelingen een belangrijke rol. Het is moeilijk om binnen de context van een onderwijs-markt te waarborgen dat de digitalisering van educatie ten goede komt aan student en docent, en niet slechts aan ondernemers die uit zijn op kostenverlaging. Blijven de virtuele studieruimten ondersteunende faciliteiten of zullen ze straks de relatief dure docent van vlees en bloed vervangen?
Dat op de UvA het proces van commercialisering al vaart maakt blijkt niet alleen uit de vergaande herstructureringen en fusieplannen, maar wordt tevens mooi geïllustreerd door de roep van het bestuur om een Bindend Studie Advies in te voeren. Door een puntengrens te trekken wil het bestuur de mogelijkheid creëren ‘slecht functionerende’ studenten weg te sturen. De sanctie gaat voorbij aan vragen omtrent de aansluiting van een studie op de voorlichting, de begeleiding, de verwijzende functie van het propedeusejaar en de kwaliteit van het onderwijs zelf. Het is immers de student die ‘slecht functioneert’. In plaats van de instroom te optimaliseren, wordt deze op een bijna banale wijze gemaximaliseerd. Het voorstel wordt overduidelijk ingegeven door financiële overwegingen en dient niet zozeer, zoals het argument luidt, ‘ter motivatie’ van de studenten.
Het proces van commercialisering verandert het doel van wetenschappelijk onderwijs van het scholen van jong volwassenen in het exploiteren van de onderwijsruimte en haar gebruikers. Het ‘vraaggericht’ worden maakt hoger onderwijs tot een product en reduceert de student tot een consument.
Het einde van kritiek?
De oorspronkelijke functie van wetenschappelijk onderwijs is het creëren van zelfbewuste, zelfstandig denkende individuen. Door jongeren toegang te geven tot objectieve kennis en ze vrij te laten in hun keuzes wordt hun de kans geboden zich creatief te ontplooien. Onafhankelijkheid van onderwijsinstellingen is hiervoor geboden. Commercialisering leidt in feite tot een regelrechte omkering van dit principe en verandert een intellectuele vrijplaats voor onbaatzuchtige nieuwsgierigheid in een bedrijfskantoor waar kennis wordt gefabriceerd als een gebruiksgoed. Het doel van het stimuleren van creatieve ontplooiing dreigt geleidelijk te worden verdrongen door het aanwakkeren en instandhouden van een soort competitiedrift. De student wordt niet langer getraind in kritisch denken maar in economisch pragmatisme. Deze mentaliteitsverandering van de student zou natuurlijk niet zomaar uit de lucht komen vallen.
Economische instabiliteit vraagt om ‘flexibele’ arbeidskrachten. Een werknemer moet in staat zijn zijn bekwaamheden te ‘actualiseren’ ten opzichte van de wijzigende markteisen en zich bij voorkeur beperken tot louter instrumentele werkzaamheden —zonder kritiek te willen leveren op de bedoeling en gevolgen van deze hem opgelegde handelingen. Immers, het streven ligt vast: maximale productie en maximale consumptie voor een maximale winst. Kritiek op dit welvaartsbegrip is vanuit economisch oogpunt onduldbaar en onderwijs moet daarom niet kritisch denken aan- maar eerder ontmoedigen.
Op dit punt is het wellicht interessant de samenwerking tussen de rechtenfaculteit van de UvA de Amsterdam Nyenrode Lawschool te introduceren. Deze volledig privaat gefinancierde Masteropleiding biedt studenten ‘community practise’ en belooft zowel de mr. als Master-titel. De cursus ‘International Business Transactions & Law’ wordt gekenmerkt door een nauwe samenwerking met (toekomstige) werkgevers en geeft daarmee de aanzet tot een competitie tussen wel en niet-contract studenten. De opleiding is daarmee een goed voorbeeld van een slechte ontwikkeling.
Als wetenschappelijk onderwijs gereduceerd wordt tot een product, dan dreigt daarbij het ‘collectieve recht op’ toegang tot kennis te worden vervangen door een ‘individueel privilege’ hiertoe. Deze psychologische dimensie van de privatisering die de ‘eigen verantwoordelijkheid’ van het individu benadrukt brengt met zich mee dat bedrijfsleiders en politici niet langer aansprakelijk zijn voor het niets en niemand ontziende afrekenen van de economie.
Een kwestie die nog niet veel aan bod komt is welke impact de commercialisering zal hebben op de kwaliteit van toekomstig onderwijs in ontwikkelingslanden. Gegeven de grote ongelijkheid tussen het Westen en de Derde Wereld, is het ontketenen van een concurrentiestrijd binnen het mondiale onderwijssysteem niet hetzelfde als het verkopen van de onderwijsstructuur in deze zwakkere landen aan een handjevol op winst gerichte multinationals?
Betekent dit proces van commercialisering dat het onderwijssysteem onvermijdelijk dienstbaar wordt aan een kapitalistische machtsstructuur? Wordt de academische wereld er één waar schraapzuchtige Colleges van Bestuur onder beloftes van materieel welzijn studenten conditioneren tot volgzame arbeiders? Waar de kwaliteit van studies niet wordt gemeten naar hun intellectuele diepgang, maar naar de luxe waarmee de studiezalen zijn ingericht, de gebruiksvriendelijkheid van de software en de kant-en-klare carrièremogelijkheden. Waar iedere leerstoel een logo draagt en ieder wetenschappelijk onderzoek aanspoort tot nog meer consumeren. Is met het invoeren van de Bachelor/Master-structuur het doodvonnis getekend van de criticus? Nee, gelukkig niet.
Tegenwicht
Vandaag de dag zijn veel studenten geldbelust. Voor hen lijkt het alsof de wereld te koop is en dat zolang je in staat en bereid bent je gevoelsleven en je professionele carrière gescheiden te houden je kostje gekocht is. Maar voor een steeds groter wordende groep is de commercialisering van hoger onderwijs verre van een vaststaand feit.
Zo zijn er tal van studentengroepen die zich inzetten voor het behoud van onafhankelijk wetenschappelijk onderwijs. Onder de naam ‘Kritische Studenten’ hebben zich op universiteiten, onder andere in Utrecht, Nijmegen, Groningen en Twente, studenten verenigd en proberen middels ludieke acties en door het aanschrijven van Colleges van Bestuur de discussie omtrent het proces van commercialisering aan te zwengelen. Ook in Amsterdam zijn studenten actief. Op de VU heeft zich ook een groep ‘Kritische Studenten’ gevormd en de UvA kent de ‘Zogenaamd Studenten’. Ook in Engeland, Denemarken, Belgie en Spanje zijn organisaties ontstaan. Niet te vergeten is een internationaal netwerk opgezet door studenten uit Dortmund, genaamd ‘Education is not for sale’.
Het zijn natuurlijk niet alleen studenten die bezorgd zijn over de toekomst van het wetenschappelijk onderwijs. Noemenswaardig is het manifest ‘Naar een academisch reveil’, opgesteld door ongeveer tachtig docenten (voornamelijk professoren) uit het hele land. Dit betoog waarschuwt voor de risico’s van een boekhouders-mentaliteit en het aanleggen van wetenschapsexterne maatstaven. Als ontsnapping uit de impasse wordt door één van haar opstellers, doctor André Klukhuhn uit Utrecht, gepleit voor een strikt gescheiden duale structuur binnen het Bachelor/Master-model, waarin ‘niet doelmatigheid maar doeltreffendheid’ centraal staat. In zijn optiek dient de Bachelorfase primair aandacht te besteden aan het bevorderen van academische vaardigheden en intellectuele vorming in samenhang met een vakgebied. ‘De Masterfase dient zich vervolgens pas te richten op het bekwamen in de beroepsgerelateerde elementen van een academische studie.’ Dat laatste is dus iets anders dan een verkapte beroepsopleiding.
Ook buiten het universitaire milieu zijn er natuurlijk tal van signalen die duiden op verontrusting over de hands off-benadering van de overheid ten aanzien van publieke problemen. Handtekeningenacties van reizigersverenigingen, stakingen en zondagdiensten op maandag… De consequenties van het privatiseringsbeleid leiden ook ver buiten de universiteitsmuren tot bezorgdheid en nieuwe initiatieven.
Voor de adressen van deze projecten verwijs ik hier naar ‘www.kritischestudenten.nl.dev’. Daar zijn links te vinden naar de hierboven genoemde initiatieven en de site dient als een goed beginpunt voor het zoeken naar onafhankelijke berichtgeving over studentenzaken.
Conclusie: what doesn’t kill you…
Met de invoering van de Bachelor/Master-structuur en het terugtreden van de overheid is de Europese onderwijsmarkt een gegeven. Het is onvermijdelijk dat het bedrijfsleven in de nabije toekomst een steeds grotere rol gaat spelen in het onderwijssysteem, vooral op de universiteiten en hogescholen. Zolang er geldnood bestaat bij deze instellingen, staan de deuren wijd open voor ondernemers en al hun ambities. Vooralsnog lijken zowel academische besturen als de politiek niet gealarmeerd door de mogelijke consequenties van commercialisering. De discussie omtrent de daadwerkelijke gevolgen van de privatisering van de publieke sector zal derhalve moeten worden geïnitieerd door het ‘publiek’ zelf. Structurele verandering begint altijd met debat. Ten aanzien van de commercialisering van wetenschappelijk onderwijs zal enkel een bewustzijn onder de gehele studentenpopulatie het noodzakelijke tegenwicht kunnen bieden tegen het oprukkende technocratisch denken in de toppen van het hoger onderwijssysteem. Daarop dient de aanpak dan ook gericht te zijn.
Door de huidige initiatieven te steunen en uit te bouwen kunnen de volgende generaties studenten goed geïnformeerd worden over de dagelijkse realiteit van het systeem waarin ze zich begeven. Het veranderen van de doelstelling van het wetenschappelijk onderwijs betekent niet automatisch dat de studenten die het herbergt het hun gepresenteerde keurslijf zullen accepteren. Wel moet een dergelijk systeem extra waarborgen bieden ten aanzien van de informatie en de middelen waarop het drijft. De ontwikkelingen volgend op de invoering van de Bachelor/Master-structuur dienen met waakzaamheid te worden gevolgd. Zolang er toegang is en aanzet tot vergaren van onafhankelijke informatie, zullen, in navolging van de huidige kritische studenten, de aankomende studenten zo gemotiveerd worden zelf creatieve oplossingen te zoeken. Oplossingen voor het eeuwige dilemma tussen politiek-economische prioriteiten en zelfrealisatie, tussen het functioneren binnen een systeem en het volgen van je hart.
Het principe van academische vrijheid is dat de student vrijgelaten wordt in het doel dat hij/zij wenst na te streven met de kennis die geboden wordt. Of het nu gaat om puur geld verdienen of om vrijwilligerswerk. Het maatschappelijk debat over de commercialisering moet erop gericht zijn hoe is te voorkomen dat de ‘onderwijsondernemingen’ die keuzes gaat opleggen. Maar in de tussentijd zullen studentendiscussies, conferenties, manifesten, demonstraties en directe acties moeten voorkomen dat we binnenkort studeren tussen de bedrijvendagen door…
Bronnen:
The WTO and the Millenium Round: What is at stake for public Education?, Education International/Public Services International, http://www.world-psi.org
Background note by the Secretariat of the Council for Trade in Services of the WTO (restricted) S/C/W/49, 23 September 1998 (98-3691)
Rather the poisened chalice: on universities and the market, Andre Klukhuhn (zie ook: http://www.eur.nl/studium/manifest)
Levenslang productief zijn (vertaling uit het Frans), Nico Hirrt (zie ook: http://www.vvs.ac)