door Sander van Lanen.
Als er gestreden wordt voor sociale verandering is het de vraag wat te eisen: sommigen gaan voor hervormingen als stap in de goede richting, anderen kiezen meteen voor het uiteindelijke doel en stellen utopische eisen. Maar wat werkt?
In 1888 schreef Peter Kropotkin een essay met de titel ‘Are we good enough?’. Binnen de context van sociale verandering vergelijkt hij in dit artikel zogenaamde ‘praktische’ en ‘onpraktische’ mensen. Volgens hem beschuldigen de ‘praktische’ mensen anderen, die een totale verandering nastreven, van ‘onpraktisch’ denken. Aan het einde concludeert hij echter dat streven naar totale verandering vaak meer heeft veranderd dan het steeds doorvoeren van kleine hervormingen, in de hoop dat dit uiteindelijk de gewenste grote verandering veroorzaakt:
“The Utopists won the battle. They proved that they were the really practical people, and that those who pretended to be practical were imbeciles.”
Kropotkin noemt enkele voorbeelden waaruit blijkt dat zij die een ‘onmogelijke’ doelstelling nastreven uiteindelijk meer bereiken dan meer pragmatisch ingestelde mensen. Een ervan is de afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten. Men pleitte voor hervorming van de slavernij, in de vorm van bijvoorbeeld een vrije dag, beperkingen op lichamelijke straffen of meer consumptievrijheid voor slaven (zo mochten slaven ooit alleen kleren en eten kopen van hun eigenaar). De keuze om juist voor hervormingen te strijden werd aangemoedigd omdat de generatielange slavernij er voor gezorgd zou hebben dat ‘negers’ niet meer vrij zouden kunnen zijn.
Dit soort bewegingen kregen weinig voor elkaar. Vaak werden hun eisen pas geaccepteerd als er een slavenopstand had plaatsgevonden: slaven die zelf rebelleerden tegen hun eigenaar, met vaak maar twee eisen: afschaffing van de slavernij en volledige vrijheid. In de Verenigde Staten werd er een burgeroorlog om gevochten, en uiteindelijk slaagden zij die voor niets minder gingen dan de complete afschaffing erin om een einde te maken aan de slavernij. Diegenen met ‘onmogelijke’ doelstellingen wonnen, terwijl de ‘pragmatisten’ niet ver kwamen.
Op Curaçao kennen we de geschiedenis van Tula, een slaaf die in 1795 een opstand leidde. Toen de opstand begon werden drie eisen gesteld: het stoppen van collectieve straffen, niet meer werken op zondag en de vrijheid om kleren en hun voedsel ergens anders te kopen dan bij de slaveneigenaar. Toen er echter onderhandelingen waren lieten de slaven weten niets anders te willen dan vrijheid. De opstand werd onderdrukt, maar direct daarna voerde de overheid van Curaçao regels door die de rechten van slaven regelden, waarin voedselrantsoenen, kleding en rusttijden werden geregeld. Ook voor deze regels, die de oorspronkelijke eisen weerspiegelen, was een slavenopstand nodig die helaas de levens kostte van Tula en enkele anderen die ter dood werden veroordeeld. Ook al wordt, zoals in dit geval, niet altijd het volledige doel bereikt, volgens Kropotkin leiden ‘onmogelijke’ eisen vaker tot succes dan pragmatische.
In ‘Fighting for Ourselves’, een recente publicatie van de Solidarity Federation uit Engeland, wordt een ander voorbeeld gegeven van utopische, onmogelijke eisen. Aan het einde van de jaren zestig was er in Italië een grote opleving van strijd op de werkvloer. Werknemers waren ontevreden over het aantal uren dat ze moesten werken en over de invloed die hun baan had over hun complete leven. Er waren enkele stromingen actief, maar bijna allen eisten slechts één ‘utopische’ eis: de afschaffing van loonarbeid. Tijdens acties was de leus ‘wij eisen alles’ vaak te horen. Op deze manier werd niet langer gestreden voor hogere lonen of betere werkomstandigheden, wat een verdere ontwikkeling van het kapitalisme zou faciliteren. Uiteindelijk werd ook hier niet de utopische eis ingewilligd, maar waren er wel ongekende toezeggingen gedaan om tegemoet te komen aan de eisen van de officiële vakbond: een grote loonsverhoging voor iedereen; vermindering van het aantal werkuren; representatieve gelijkheid tussen kantoorwerkers en fysieke arbeid; en werknemers kregen het recht op tien vakbondsbijeenkomsten onder werktijd per jaar.
De recente opstanden in Brazilië en Turkije, die begonnen met een verhoging van bustarieven en het kappen van een aantal bomen, laten vergelijkbare tendensen zien. Ook al bestonden er aanvankelijk concrete eisen, al snel leek het om veel meer te gaan toen het verzet breder uitbrak. Het ontbreken van een duidelijke eis maakte het protest langduriger en sterker. In beide gevallen werd op een gegeven moment een toezegging gedaan om de eerste eis in te willigen en in beide gevallen kon dit het verzet niet stoppen. In Turkije werden uiteindelijk enkele eisen opgesteld die duidelijk veel verder gingen dan waar het om begon, namelijk persvrijheid, een einde aan politiegeweld en nog enkele anderen eisen. Er zijn nog geen toezeggingen gedaan, maar de opstanden zijn voorlopig ook nog niet beëindigd.
De beurt is aan de machthebbers om te reageren. Bovengenoemde voorbeelden werden uitingen van vele verschillende, soms gerelateerde ongenoegens en door het ontbreken van praktische hervormingen als eis kon de strijd doorgaan nadat een eerste eis was ingewilligd. Het ontbreken van een ‘realistische’ eis is dus geen zwakte, maar maakt het protest sterker. De machthebber moet zich schikken en als dat niet genoeg is gaat het protest door. Dit kan het verzet bovendien sterker maken, de bevolking kan eindeloos doorgaan met meer eisen, zonder dat er gezegd kan worden “jullie hebben gewonnen, wat willen jullie nog meer?”
De vraag is nu natuurlijk wat wij in het heden kunnen met deze ervaringen. De vragen hoe en of je eisen formuleert sluit aan bij hedendaagse problemen en groepen die daar een oplossing voor zoeken. De terugkerende vraag luidt: strijd je voor realistische, haalbare hervormingen of strijd je voor een compleet andere samenleving?
Streven naar hervormingen lijkt misschien realistischer, maar toch is het waardevol om te strijden voor een samenleving die volledig is zoals jij die voor je ziet. Door hervormingen te eisen riskeer je dat je de strijd verzwakt als je eisen eenmaal zijn ingewilligd.
Onderliggende oorzaken gaan vervolgens door als voorheen en zijn bovendien makkelijk over te nemen door gematigde partijen die vervolgens het verzet inkapselen. Wanneer je echter strijdt voor een totaal andere samenleving, kunnen deze hervormingen nog steeds de uitkomst zijn van je verzet.
Op het moment dat je sterk wordt, zal er geprobeerd worden je deels je zin te geven, in de hoop zo het verzet te stoppen. Deze hervormingen kun je dan vieren als een overwinning. Maar nu kun je daarop verder bouwen, omdat je einddoel van begin af aan een totaal andere samenleving is en zo kun je doorgaan naar datgene wat je daadwerkelijk voor ogen hebt. De andere kant kan concessies doen, maar jij kunt door omdat je weet dat je nog niet bent waar je wezen wilt. Het draait de machtsverhoudingen om, mensen zijn niet langer een subject die aan de machthebber een dienst vragen.
In deze lijn heeft Kritische Studenten Utrecht vorig jaar een campagne voor vrij onderwijs opgezet. Binnen deze campagne vechten we niet langer tegen symptomen, zoals het afschaffen van de studiefinanciering of de langstudeerboete. Ons doel is totaal vrij onderwijs. Dat wil niet zeggen dat de afschaffing van deze boete of het behouden van de studiefinanciering geen uitkomsten van deze campagne kunnen zijn, maar van begin af aan is duidelijk dat dit niet het eindpunt is. Meteen na een kleine overwinning kan de motivatie die dit geeft gebruikt worden om nog verder door te duwen in de richting die deze campagne voor ogen heeft. Deze doelen zijn dan ook geen doelen op zich, maar stappen die de andere kant kan zetten als reactie op de campagne.
Tegelijkertijd kan een dergelijke campagne een bredere uitstraling hebben, omdat het niet langer alleen gaat om het verdedigen van bepaalde rechten. Door het doel breder te stellen zullen meer mensen zich kunnen vinden in het doel, omdat het voorbij gaat aan alleen de rechten die de huidige generatie studenten wordt afgepakt. Het lijkt utopischer, onrealistisch misschien, maar in werkelijkheid is het misschien wel de meest praktische aanpak.
Zoals Kropotkin in zijn essay zegt:
“The utopists proved that they were the real practical people”.
Voor KrantjeBoord van september heeft Sander een bijdrage geschreven met als titel Onpraktisch denken als praktische oplossing?Daarom breekt hij een lans voor een “streven naar totale verandering” omdat dit “vaak meer heeft veranderd dan het steeds doorvoeren van kleine hervormingen”
Sander pleit voor het nastreven van ‘onmogelijke’ doelstellingen, want degenen die voor deze strategie kozen wonnen het immers van de pragmatici. Kropotkin heeft ons voorgehouden dat “totale verandering vaak meer heeft veranderd dan het steeds doorvoeren van kleine hervormingen”. In een poging om hieraan te beantwoorden, refereert hij aan hetgeen gedaan is door de KSU. “In deze lijn heeft Kritische Studenten Utrecht vorig jaar een campagne voor vrij onderwijs opgezet. (…) Ons doel is totaal vrij onderwijs.”
Maar al heel snel raakt het betoog van Sander in tegenspraak met zichzelf. Want in tegenstelling tot de KSU heeft Kropotkin nooit een eis gesteld vergelijkbaar met die van de KSU. “Een totaal vrij onderwijs” zou bij de Kropotkin 1888 nooit in zijn hoofd opgekomen zijn. Kropotkin was niet voor eisen zoals ‘vrij openbaar vervoer’, ‘gratis gezondheidszorg’, ‘totale afschaffing van de arbeid’, enzovoort. Hij streefde naar niets meer en niets minder dan het vrije communisme, en voor een totale opheffing van het kapitalisme.
Een van de voorbeelden die Sander aanhaalt is de recente strijd in Brazilië en Turkije: “De recente opstanden in Brazilië en Turkije, die begonnen met een verhoging van bustarieven en het kappen van een aantal bomen, laten vergelijkbare tendensen zien. Ook al bestonden er aanvankelijk concrete eisen, al snel leek het om veel meer te gaan toen het verzet breder uitbrak. Het ontbreken van een duidelijke eis maakte het protest langduriger en sterker. In beide gevallen werd op een gegeven moment een toezegging gedaan om de eerste eis in te willigen en in beide gevallen kon dit het verzet niet stoppen. In Turkije werden uiteindelijk enkele eisen opgesteld die duidelijk veel verder gingen dan waar het om begon, namelijk persvrijheid, een einde aan politiegeweld en nog enkele anderen eisen.”
Juist het meest recente voorbeeld, dat Sander aanhaalt, laat juist het tegenovergestelde laat zien van waar Sander ons van wil overtuigen. Ze lieten “geen vergelijkbare tendensen zien”. Zowel in Brazilië als in Turkije begon de strijd met een hele concrete (bijna banale) eis, maar we hebben kunnen zien dat in de beweging zelf de eisen zich steeds meer verbreedden (veralgemeenden). In Turkije begon het met het verzet tegen het kappen van een aantal bomen en het eindigde min of meer met de eis van een einde aan de islamitische dictatuur. Dat is de typische dynamiek van een beweging: van het concrete naar het algemene. Een werkelijke beweging neemt ieder keer Iedere keer dezelfde kwestie op en probeert daar iedere keer een steeds meer algemeen antwoord op te geven (te formuleren).
De uitgebuite massa, die in opstand komt, kan alleen vooruitgaan als ze zich bewust is geworden van de totale perspectiefloosheid van het bestaande systeem en van de noodzaak daaraan voorbij te gaan. De belangrijkste methoden (middelen) hierbij worden gevormd door die van de puur proletarische strijd (algemene vergaderingen, kameraadschappelijke en open discussies, solidariteit, de ontwikkeling van een meer politiek perspectief) maken een kritische overdenking mogelijk. Die overdenking moet gaan in de richting van een conclusie dat alleen de arbeidersklasse het kapitalisme kan vernietigen en kan bouwen aan een nieuwe wereld. Een beslissend moment in dit proces zal zijn als de arbeiders op hun werkplek zich vervoegen bij de meer algemene mobilisaties (zoals we die gezien hebben in Turkije en Brazilië). De verschillende manifestaties van strijd die we de laatste jaren hebben gezien moeten dan samenvloeien in één algemene stroom; in een“oceaan van fenomenen”, zoals Rosa Luxemburg beweging van de arbeidersstrijd beschreef.
“De onmiddellijke aanleiding tot de beweging was van toevallige, van ondergeschikte, haar uitbreken echter van elementaire aard. (…) De beweging ontstaat niet naar een of ander vooropgezet plan, ze vloeit samen uit afzonderlijke punten, telkens naar aanleiding van verschillende oorzaken, en in andere vormen”.
De beweging is een zo veranderlijk verschijnsel, dat ze alle fasen van de politieke en economische strijd doorloopt. “Haar toepasselijkheid, haar werkingskracht, haar scheppingsfactoren wijzigen voortdurend. Zij opent plots nieuwe, wijde perspectieven van de revolutie, daar waar ze al in het nauw gedreven scheen, en ze schiet tekort daar waar men er met volle zekerheid op scheen te kunnen rekenen. Nu eens vloeit zij als een brede zeegolf over heel het rijk, dan weer verdeelt ze zich als een reuzennet van smalle stromen. Nu eens borrelt ze uit de ondergrond op als een frisse bron, dan weer sijpelt ze geheel in de grond weg.” (Rosa Luxemburg, Massastaking, Partij en vakbonden)
De valstrik van het activisme
Hoezeer Sander ook probeert, hij komt er niet uit. Hij spreekt zichzelf heel duidelijk tegen. De fundamentele oorzaak daarvan is omdat Sander wel voldoende helder is over wat hij niet wil, maar nog niet voldoende helder is over wat hij wel wil. Wat hij wil is dat ‘de mensen’ in opstand komen en het recht in eigen handen nemen. Maar de vraag is waartoe en waarheen?
Dat brengt ons op het punt van het wezen van het systeem waar we nu in leven: het kapitalisme, wat is dat precies. Maar het brengt ons tegelijkertijd op de vraag wat de belangrijkste kracht is binnen het kapitalisme die hier leiding aan kan geven. Want aan de ene kant heeft het kapitalisme aangetoond dat het geen leefbaar perspectief meer kan bieden aan de mensheid, en aan de andere kant heeft het én de materiële grondslag gelegd voor een maatschappij zonder armoede, ellende en oorlog én de maatschappelijke kracht voortgebracht die kan voorgaan in de strijd voor de overgang naar een vrije, geassocieerde vorm van samenleven.
Maar omdat Sander hier of niet duidelijk over is of deze weg niet ziet zitten blijft hij gevangen in wat wij het ‘activisme’ noemen. Beweging, revolte, opstandigheid zonder richting met de grootste nadruk op de kwestie van de strategie in plaats van op het uiteindelijke doel. Het idee achter de strategische eis, zoals die geformuleerd is door de KSU, is dat deze als een soort catalysator moeten fungeren om de strijd zo radicaal en breed mogelijk te maken. Maar is dit de manier waarop zoiets werkt?
Een eis als “totaal vrij onderwijs” doet echter precies het tegenovergestelde van wat de KSU daarmee denkt te bereiken. In plaats van de strijd alle ruimte te geven zich te ontplooien en uit te lopen op een fundamentele aanval op de kapitalistische staat, sluit deze eis de strijd op in een harnas – sowieso – van het onderwijs. Op die manier wordt de strijd nooit een beweging, maar blijft het daarentegen een statisch gebeuren.
Het activisme maakt gebruik van de vragen, die op een bepaald moment in de beweging rijzen, over het doel wat bereikt moet worden, of tot wie zich te wenden voor steun, en over de werkelijke oorzaken van de impasse van de maatschappij, om de oprechte openheid van de beweging in te kaderen en het op te sluiten in reformistische en single-issue campagnes. Dit gaat rechtstreeks in tegen de Voor de strijd wezenlijke tendens om de gemeenschappelijke grieven van de strijdenden te kapitaliseren, zoals de noodzaak om zichzelf en elkaar te verdedigen tegen de gecoördineerde aanvallen van het kapitalisme in crisis; of ze nu komen in de vorm van onzekerheid, ontruimingen, terug te betalen studieschuld, ontslagen, chronische werkloosheid, bezuinigingen op uitkeringen of sociale uitgaven. (Activism no substitute for class action, Internationalism 2012)
arjan de goede